De boer moest vroeger zelf zorgen voor de bereiding van zijn melk. Via de botermarkt kon hij o.a. zijn boter verkopen. In mei 1878 bracht deze f 1,06 per kg op. De aanvoer op de botermarkt van Waspik, begin mei van dat jaar, was 280 kg. De gemiddelde boteropbrengst per koe was in die tijd niet meer dan 100 kg per jaar.

Reeds in 1900 kwam de heer J. Verwer van Zorgvlied een lezing houden over de zuivelbereiding. Hij gaf een krachtige aansporing, om door eendrachtig samen te werken, hier een Coöperatieve roomboterfabriek op te richten. En volgens de Echo van het Zuiden gaven de vele aanwezigen hem na afloop een daverend applaus waar geen eind aan scheen te komen. In 1902 werd er bij de vergadering van de landbouw-vereniging Raamsdonk nog eens aandacht besteed aan de wenselijkheid tot het oprichten van de roomboterfabriek. Door samenwerking met de Waspikse en Raamsdonkse boeren is de melkfabriek uiteindelijk gerealiseerd in Raamsdonk tegen de grens van Waspik, in de Luiten Ambachtstraat. Op 21 juni 1907 is de coöperatieve stoomzuivelfabriek “Raamsdonk-Waspik” opgericht, met de naam “Nooit gedacht”. Een toepasselijke naam, want na 7 jaren praten en voorbereiden is de fabriek er toch gekomen.

Voor de boeren betekende dit dat veel werk dat toen nog op de boerderij werd gedaan, overgeheveld werd naar de fabriek.

Aanvankelijk produceerde de fabriek alleen maar boter, later is daar nog de melkbereiding bijgekomen. Weer later werden ook chocolademelk, gesteriliseerde artikelen zoals pappen en - na de Tweede Wereld oorlog - de vla gemaakt.

Uitbreiding van de zuivelfabriek met een moderne kaasmakerij geschiedde in 1953. De kaasmakerij floreerde goed, er werden verschillende gouden en zilveren prijzen gewonnen met de kaas die men daar maakte. Men maakte o.a. grote Goudse kaas. Deze ging naar klanten in de omgeving maar er werd ook naar Europa, Canada en de Ver. Staten geëxporteerd.

Melkbussen

De melkbussen met melk werden iedere dag bij de boer opgehaald. Degene die dat deed, moest wel de zware melkbussen in een keer op de platte kar zetten. Dit ging in een slingerde beweging. De bussen hadden allemaal een eigen nummer van de boer die ze leverde. En na lediging kwamen de bussen weer terug bij de boer.

In de zomer was het probleem: hoe houd ik mijn melk koel. De melk van 34 graden moest zo snel mogelijk gekoeld worden naar 16 graden. Er werd tweemaal per dag gemolken en maar éénmaal per dag opgehaald. Het koelen gebeurde in een koelbak. De melkbussen stonden tot aan hun hals in het water en van onder werd koud water aan gevoerd door pompen. Het warme water steeg naar boven en kon dan weg vloeien.

Fusie en het einde van zelfstandigheid zuivelfabriek

In mei 1969 werd tijdens de algemene ledenvergadering in café De Statie in Waspik besloten om met de Coöperatieve Tilburgse Melkfabriek te fuseren. Het personeel van de te sluiten fabriek werd elders te werk gesteld. Het meeste personeel is niet naar de andere fabriek toe gegaan maar vond werk b.v. in de bouw of bij de PNEM. Piet van Kuijk, eerst melkschepper en later werkzaam op het laboratorium van de zuivelfabriek, was de laatste die in februari 1970 de deuren van de zuivelfabriek afsloot.