In het moerassige gebied tussen Geertruidenberg en Waalwijk ontstonden langs en op de hoge zandrug, die zich uitstrekt van Geertruidenberg tot Besoyen, in de twaalfde en dertiende eeuw de dorpen Raamsdonk, Waspik, Capelle en Besoyen. Het bezit van het gebied waar deze dorpen lagen, vormde een voortdurende bron van twisten tussen de graaf van Holland en de hertog van Brabant.
Na vele conflicten over en weer werden de grenzen in de veertiende eeuw vastgesteld. De grens tussen Holland en Brabant liep zo dat Waalwijk, Loon op Zand, Dongen en Oosterhout tot Brabant behoorden en het gebied daartussen en ten noorden ervan tot Holland. Onder andere Waspik, Raamsdonk, Capelle, Sprang, Besoyen en ’s Gravenmoer waren Hollands en werden aangeduid als de dorpen aan de Moerkant. Later, voor het eerst in 1542, worden deze dorpen aangeduid als ‘de zes Zuid-Hollandse dorpen in de Langstraat’. De woeste veengronden, eigendom van de graaf van Holland, werden tussen 1293 en 1341 ter ontginning in erfpacht uitgegeven aan kolonisten. Deze kolonisten kwamen voornamelijk uit het Land van Heusen en Altena.
Ambachtsheerlijkheden
Uit deze uitgiften van moergronden door de graaf ontstonden ambachtsheerlijkheden die bestuurd werden door de ontginners c.q. de ambachtsheren. Reeds in 1331 worden in Waspik twee ambachten genoemd: Groot-Waspik, gelegen tussen de Kerkvaart en Raamsdonk en ten noorden van de Oude Straat, en Klein-Waspik, gelegen tussen Capelle-Nederveen en de Kerkvaart en in het zuiden begrensd door de Oude Straat. Uit de in 1341 aan Gielis van Wendelsnise uitgegeven moergronden ontstond het ambacht Twaalfdhalfhoeve, gelegen tussen Groot-Waspik en ’s Gravenmoer en tussen de huidige Schoolstraat en Hendrik-Luitenambacht. Verder behoorde tot het dorp Waspik nog een deel van de ambachtsheerlijkheid ’s-Grevelduin. Dit ambacht ’s-Grevelduin-Waspik werd begrensd ten noorden door de Oude Straat, ten westen door de ’s-Grevelduin sloot en Twaalfdhalfhoeve en ten oosten door ’s-Grevelduin-Capelle.
Parochie
De oudste vermelding van Waspik treffen we aan in een afschrift van een akte van 29-31 augustus 1257, geregistreerd in het cartularium van de abdij van Sint-Truiden. Walterus Spirinch, heer van Aalburg, en zijn vrouw Ysalde droegen bij deze akte al hun bezittingen over aan de abdij van Sint-Truiden, onder andere de tienden in de parochie ‘Waspich’ en ‘Capella’. Hoe kwam deze heer van Aalburg aan de tienden van Waspik en Capelle? Aalburg was het oorspronkelijke middelpunt van het Land van Heusden en daar had de abdij van Sint-Truiden rechten en bezittingen. Mogelijk namen de eerste kolonisten van Waspik en Capelle de verplichting mee om tienden van de opbrengst van hun nieuwe gronden af te dragen aan hun oorspronkelijke heer.
Hoe het ook zij, deze akte getuigt dus van het gegeven dat Waspik en Capelle in 1257 waarschijnlijk een parochie vormden. Er was een kerk zodat het aantal bewoners al een zekere omvang had bereikt. Het ontstaan van Waspik en Capelle kan dus zeker op het eind van de twaalfde eeuw worden vastgesteld.