Dat Waspik in het begin van de twintigste eeuw een schippersdorp was, kan makkelijk worden aangetoond met cijfers. Het aantal schepen met Waspik als thuishaven bedroeg in de hoogtijdagen rond de 120. De schippersbevolking maakte een kwart uit van het totaal aantal inwoners van Waspik. Bovendien werkten veel dorpelingen bij de scheepswerven en andere aan de binnenvaart verwante bedrijven.

In het hedendaagse Waspik zijn weinig sporen van het scheepvaartverleden zichtbaar. Gelukkig vallen de bolders bij het cultureel centrum nogal op. Niet zichtbaar zijn alle verhalen van de vele schippersfamilies die doorverteld worden en op die manier de geschiedenis van schippersdorp levendig houden.

Hard werken

Rode draad in de verhalen is het harde werken en het weinige comfort. Het woonhuis was de roef, een duidelijk herkenbare opbouw met daarop de stuurhut. Er werd gekookt op een potkacheltje dat ’s winters ook als verwarming diende. Het leven speelde zich in een beperkte ruimte af en, met mooi weer, aan dek. Het eten was eenvoudig, doch voedzaam, houdbare producten, zoals ingemaakte groenten, bonen en spek. Onderweg kon men wat vers voedsel kopen als men vlug de fietste pakte naar het dichtstbijzijnde dorp of men kocht bij de parlevinker (bestaan ze nog?) die langs de boten voer.

Minder populaire vracht

Het schip was de bron van inkomen die goed verzorgd moest worden. Iedere ochtend alles schoon spuiten. Verder was het varen, laden en lossen. Er werd van alles vervoerd want er moest brood op de plank. Industriële bulkproducten waren bepaald niet favoriet. Bij zwavel in vaste vorm bijvoorbeeld, dat heel veel stof gaf, moesten de schippers twee keer huilen: één keer bij het laden en de tweede keer als ze ervoor betaald werden. Van kunstmest werden ze evenmin blij. Luiken open, kunstmest lossen en maar hopen dat het niet ging regenen. Dan moesten namelijk alle luiken vlug dicht want de lading mocht niet nat worden. Werd het droog, kon je opnieuw beginnen. Gepekelde varkensdarmen in vaatjes met hun enorme stank waren evenmin populair.

Schipperskinderen

Om een knecht uit te sparen, werkte het hele gezin mee. School beperkte zich tot 'thuisonderwijs', als de ouders daar tenminste zin in hadden. Schipper worden leerde je immers aan boord, in de praktijk. Een schipperskind was voorbestemd om te varen, dus waar was al dat geleer voor nodig? Vanaf 1927 was de leerplichtwet ook op schipperskinderen van toepassing. Tot hun achtste mochten ze wel van het ligplaatsonderwijs gebruikmaken. Een schip bleef meestal niet zo heel lang aan wal dus vriendjes maken was er niet bij. Als er gevaren werd, kreeg de leerling een map met opdrachten mee en met dat zogenoemde boordonderwijs moesten ze zich dan maar zien te redden. Vanaf hun achtste zaten de kinderen in een kostgezin of werd het een internaat, bijvoorbeeld in Made bij de Zusters van Liefde. De meisjes hadden het er over het algemeen wel naar hun zin maar over iedere ochtend om zes uur opstaan en verplicht naar de mis in de kapel, waren ze minder enthousiast.

Oliekonten

De geschiedenis van Waspik als vissersdorp leeft ook voort in de Waspikse kont, het gepiekte achterschip dat een begrip is in de scheepvaartwereld. Maar hoe werden de Waspikse schippers genoemd? Juist ja, oliekonten! Waspikse schepen hadden een zwarte achterkant die, ter voorkoming van roest, in de lijnolie werd gezet. Als de zon weerkaatste op de achterkant, begon die enorm te glimmen. Oliekonten dus.

Heemkundekring Op 't Goede Spoor Waspik