Crossen op brommers was een populaire hobby in onze tienerjaren. We reden bijna elke zaterdag en zondag wedstrijden op oude brommers, dwars door de Chaamse bossen. Op die ronkende brommers waanden Chaamse jongens zich mannen.

Door Berry van Oers

Den Boet

“Gaode mee crossen”, vroeg Koske. Hij had een oude crossbrommer op de kop getikt bij Johanneke op Grazen. Het was er eentje die helemaal uitgekleed was, zonder spatborden en kettingkast. “Speciaol veur te crossen”, legde Koske uit. Hij gaf de hele tijd gas terwijl de motor stationair draaide. Boet van Dulmen was zijn voorbeeld. “Den Boet”, noemde Koske hem.

Crosscircuit

Dikwijls gingen we naar het ‘crossboske’ op de hoek van de Goudbergseweg en de Heistraat. Er waren ons daar al veel crossers voorgegaan wat geleid had tot een uitgebreid crosscircuit van kronkelende paadjes. De twee heuveltjes in het circuit zorgden er voor dat de Chaamse crossers een ogenblik tussen hemel en aarde zweefden.

Sparta MA50

“Om half drie bij het crossboske”, gebood Koske. Toen we daar aankwamen stond hij al te wachten met zijn crossbrommer. “Wa hedde gij veur n’n gekke brommer bij oew”, zei Koske. We hadden die gekregen van ome Jan. Hij had het voertuig ooit gekocht bij Bluekens. Het was een flitsende grijze Sparta MA50 uit 1958, ook wel verpleegstersbrommer genoemd. Zuster Beata reed er destijds ook op.

“Start!”

Koske had zijn crossbrommer opgevoerd zodat die extra hard reed. De uitlaat was ingekort voor maximale decibels. “Start!”, krijste Koske en vertrokken waren we. Koske nam meteen de kop. Maar omdat hij te veel gas gaf vloog hij in de bocht onderuit en moest hij uiteindelijk de verpleegstersbrommer voor laten gaan. “Ik vein er niks mir aon”, foeterde Koske en reed naar huis.

Boswachter

De volgende dag meldde Koske zich weer. “Ik wit crosspadjes bij de Spulwaai”, zei hij. We reden via de Kerkdreef richting het bos bij de Speelweide. Bij de toiletten was de start en de finish lag in het paadje tegenover Buitenlust. Al snel kregen we de boswachter achter ons aan. Maar die had geen schijn van kans. “Hij kan òòs ommes toch nie inhaolen op z’n fiets”, riep Koske.

Slim

Op een keer was de boswachter ons te slim af. Hij stond verdekt opgesteld achter een boom. Toen we aan kwamen scheuren sprong hij plotseling op het pad en hield ons staande. “De volgende keer geef ik jullie aan bij de politie”, zei hij. We gingen te voet verder, maar toen we uit zijn gezichtsveld waren crosten we weer verder. “Hij wit ommes toch nie wie we feilijk zen”, zei Koske.

Invalidenwagentje

Sjaokske van de schoenmaker had van de buurvrouw haar antieke gemotoriseerde invalidewagentje gekregen. Een bijzonder wagentje. Met de wind mee tikte de teller zo zestig kilometer aan. Op een zaterdagmorgen gingen we er mee crossen. Sjaokske zat in het midden en stuurde, terwijl Girtje en ik op de spatborden boven de zijwielen zaten. “Nie tard Sjaokske”, riep Girtje. Te laat! In de draai van de Kerkdreef naar de Wildertstraat sloeg het wagentje over de kop.

Cafetaria

Johanneke had een NSU. Koske een Batavus, Kriesje uit Gilze een Zündapp en Fraaske een Kreidler Florett met een ei-tank. Wij hielden het bij onze Sparta MA50. Voor de grap deden we eens slaolie bij de benzine. Dat gaf een baklucht die je kon ruiken tot kilometers ver in de omtrek. Het zette passanten aan om op zoek te gaan naar een cafetaria.